Het 'Minst Belangrijke' Verkiezingsthema
En waarom ontwikkelingssamenwerking jouw aandacht verdient deze verkiezingen
Dit is het eerste deel van mijn mini-verkiezingsgids voor ontwikkelingssamenwerking. In het tweede deel vat ik van tien partijen het programma samen met betrekking tot de belangrijkste onderwerpen binnen ontwikkelingssamenwerking. Dank gaat uit naar Niels Hoogerheijde en Abigail Johnson van Partos, en Ciska Kuijper van Oxfam Novib voor hun advies (de standpunten in dit artikel zijn niet noodzakelijk een reflectie van de standpunten van deze personen of hun organisaties).
Wat vinden kiezers op dit moment belangrijk? De vijf meest genoemde thema’s (volgens een peiling van Ipsos) zullen niemand verbazen: gezondheidszorg, kosten levensonderhoud, woningmarkt, immigratie en asiel, en klimaat en duurzaamheid.
Mijn oog viel echter op het thema helemaal onderaan de lijst: ontwikkelingssamenwerking. Slechts 0,2 procent van de ondervraagden gaf aan ontwikkelingssamenwerking een van de belangrijkste thema’s te vinden, dus het is geen voorbarige conclusie om te zeggen dat de standpunten van partijen op dit thema de verkiezingsuitslag niet zullen bepalen. Toch wil ik er hier wat aandacht aan besteden.
Om te beginnen zijn er wat misvattingen over ontwikkelingssamenwerking, zoals dat het een grote kostenpost zou zijn. Hoewel Nederlanders namelijk denken dat de overheid 3,6 procent van het bruto nationaal inkomen (BNI) aan ontwikkelingssamenwerking besteedt, is het werkelijke aandeel slechts 0,5 procent. En als je vraagt wat Nederlanders zouden wíllen uitgeven aan ontwikkelingssamenwerking, zeggen we 2,9 procent. We geven dus tegelijk minder dan we denken, en minder dan we zouden willen doen.1
Een andere reden om het over ontwikkelingssamenwerking te hebben, is dat het – goedschiks of kwaadschiks – regelmatig gekoppeld wordt aan thema’s die we wél aangeven belangrijk te vinden. Denk bijvoorbeeld aan klimaatverandering en hoe cruciaal het is dat ontwikkelende economieën toegang tot schone energie krijgen. Of migranten uit ontwikkelingslanden en de opvang daarvan (het dossier waar het kabinet tenslotte op viel). Zelfs als je ontwikkelingssamenwerking an sich niet belangrijk vindt, zijn er dus zat redenen om er aandacht aan te besteden.
Maar de belangrijkste reden dat ik over ontwikkelingssamenwerking schrijf is dat we in Nederland de middelen hebben een verschil te maken in delen van de wereld waar mensen het slechter hebben. Daarbij komt dat het vaak veel goedkoper is om mensen in ontwikkelingslanden te helpen, omdat ze nog zo vaak basale dingen (water, eten, medicijnen) missen.2 Nederland heeft de mogelijkheid om bij te dragen aan welzijn en welvaart in de rest van de wereld, en daarmee ook een bepaalde mate van verantwoordelijkheid om dat te doen.
Dus waar moet je op letten deze verkiezingen als je wil dat Nederland een sterke partner in ontwikkelingssamenwerking wordt? In het eerste deel van deze verkiezingsgids heb ik de vier meest prangende vragen beschreven die partijen wat mij betreft moeten kunnen beantwoorden. Daarbij geef ik in brede zin een overzicht van wat er nu te kiezen valt. In het tweede deel van deze publicatie ga ik per partij op een rij zetten wat hun antwoord is op die vier vragen en wat hun belangrijkste standpunten zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.
Voor wie is ontwikkelingssamenwerking?
De eerste vraag is de meest abstracte: waarom helpen we mensen buiten onze grenzen? Helpen we uit solidariteit, of omdat het beter voor Nederland is om in een stabiele wereld te leven? Helpen we ontwikkelingslanden omdat mensen daar recht op een beter bestaan hebben, of omdat we willen voorkomen dat ze massaal naar Nederland migreren?
Het huidige beleid heeft heel duidelijk als uitgangspunt dat ontwikkelingssamenwerking ook Nederlandse belangen moet dienen. In de meest recente beleidsnota, met de veelzeggende titel Doen waar Nederland goed in is, wordt beschreven hoe handel en ontwikkelingssamenwerking elkaar moeten versterken:
“Als Nederland actief bijdraagt aan wereldwijde duurzame economische ontwikkeling, dan zullen ontwikkelingslanden ook sneller doorgroeien tot handelspartners. Dit verhoogt hun welvaartsniveau en versterkt het Nederlandse verdienvermogen. Op deze manier versterken buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking elkaar.”
De implicatie van deze houding is dat ontwikkelingssamenwerking ook het Nederlandse bedrijfsleven kan helpen en veel van het budget wordt besteed via programma’s van Nederlandse bedrijven. Zo schrijft het kabinet ernaar te streven dat 70 procent van de opdrachten die voor belangrijke infrastructuursubsidies (DRIVE en D2B) in aanmerking komen, door Nederlandse bedrijven worden uitgevoerd.
Er zijn goede redenen om die aanpak in twijfel te trekken. Een evaluatie van de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) uit 2022 concludeerde dat “de wens om de Nederlandse private sector te positioneren als drager van (duurzame) ontwikkeling op een weerbarstige praktijk stuit”. Partos, de branchevereniging voor ontwikkelingssamenwerking, is eveneens kritisch over de bijdrage van het bedrijfsleven aan ontwikkelingsdoelen. “Sommige beleidsdoelen bieden nu eenmaal geen commerciële kansen”, schrijft het in een reactie op de IOB-evaluatie. “Bij die onderdelen moet men niet krampachtig proberen om het bedrijfsleven alsnog een rol te geven. Dit gaat vaak ten koste van het boogde ontwikkelingsdoel.”
Als je die kritiek terug wilt zien in de cijfers, is het aandeel van ontwikkelingssamenwerking dat naar de allerarmste landen gaat een schrijnend voorbeeld. In de praktijk is er namelijk een verschil tussen de landen die voor bedrijven het interessantst zijn (ontwikkelende economieën) en de landen waar de meeste maatschappelijke impact te halen valt (de armste landen). In veel gevallen blijkt het idee dat handel en ontwikkelingssamenwerking elkaar versterken dus niet met de werkelijkheid te stroken, met als gevolg dat Nederland al jarenlang steeds minder geld bijdraagt aan de ontwikkeling van de allerarmste landen in de wereld.
Veel linkse partijen hebben het in hun partijprogramma’s dan ook over ontwikkelingssamenwerking vanuit solidariteit, los van Nederlandse belangen. Sommigen zoals de Partij voor de Dieren en GL-PvdA halen daarbij een element van rechtvaardigheid aan, met betrekking tot de schade die Westerse landen hebben aangericht in de rol van koloniale machten of klimaatvervuilers.
Of je dat argument overtuigend vindt, of simpelweg uit solidariteit wil helpen; het loskoppelen van Nederlandse hulp van Nederlandse belangen is een belangrijke keuze deze verkiezingen, met gevolgen voor de gemeenschappen in ontwikkelingslanden waar het om draait.
Wie besluit bij ontwikkelingssamenwerking?
Nederland is een zogeheten ‘advanced economy’; Ghana een ‘ontwikkelingsland’. Dat levert een scheve machtsverhouding op, die min of meer inherent is aan ontwikkelingssamenwerking.
Hoe ga je met die scheve machtsverhouding om? Hoe voorkom je afhankelijkheidsrelaties, die meer schade doen dan dat ze helpen? En hoe zorg je dat je hulp ook op lange termijn levensomstandigheden verbetert?
Steeds meer stemmen binnen de ontwikkelingssamenwerkingbranche vragen zich af of Nederland wel die keuzes moet maken. Zo pleit Partos ervoor om ontwikkelingssamenwerking zoveel mogelijk via lokale organisaties te laten verlopen, of op z’n minst volgens het advies van lokale experts of NGO’s. Los van dat dit de autonomie van arme mensen respecteert, weten lokale gemeenschappen in veel gevallen beter wat ze nodig hebben dan Nederlandse organisaties.
Een simpel principe dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten een steeds grotere rol krijgt is cash benchmarking. Bij cash benchmarking vergelijken beleidsmakers de effectiviteit van een ontwikkelingsprogramma met dat van het simpelweg uitdelen van contant geld aan arme mensen. Het geven van geld is op veel vlakken de gouden standaard voor effectiviteit, omdat het minimale personeels- en administratiekosten met zich meebrengt en de ontvangers volledige autonomie geeft om in hun belangrijkste behoeften te voorzien.
Hoewel er nog geen partij is die opkomt voor het simpelweg geven van geld aan de armsten, kan je wel stemmen voor partijen die pleiten voor ‘ongebonden hulp’. Ongebonden hulp staat hier tegenover ‘gebonden hulp’, waarbij de ontvanger verplicht is het ontvangen geld te besteden aan een Nederlandse organisatie die diensten of goederen levert. Op die manier stroomt een deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking terug naar het Nederlandse bedrijfsleven. Dit is in veel gevallen echter minder voordelig voor ontwikkelingslanden, omdat ze in de praktijk dan vaak meer dan de marktprijs moeten betalen voor de ontvangen hulp.
Hoeveel hebben we voor ontwikkelingssamenwerking over?
In 1970 spraken de landen van de Development Assistance Committee (DAC) een norm af van 0,7 procent van het bruto nationaal inkomen (BNI), die rijke landen beschikbaar zouden stellen voor ontwikkelingssamenwerking. In 2022 waren er echter slechts vijf landen (Luxemburg, Zweden, Noorwegen, Duitsland en Denemarken) die aan deze norm voldeden – en Nederland zit de afgelopen jaren consistent rond de 0,5 of 0,6 procent.
In de meest recente beleidsnota werd aangekondigd dat het budget flink verhoogd zou worden (richting de 0,7 norm), maar niet alle partijen willen dit beleid doorzetten. Rechtse partijen zoals VVD en NSC willen ontwikkelingssamenwerking afbouwen, onder het mom van ‘kritisch kijken naar wat werkt en niet werkt’ en het ‘goed besteden van belastinggeld’. De BBB stelt voor om als budget het gemiddelde te nemen van wat andere EU-lidstaten bijdragen en de PVV zou het liefst ontwikkelingssamenwerking helemaal afschaffen.
Ook is het budget voor ontwikkelingssamenwerking geen eenduidig cijfer. Zo kan het budget niet besproken worden zonder te noemen dat een steeds groter deel ervan naar de opvang van eerstejaars asielzoekers in eigen land gaat. Partos wijst erop dat het aandeel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking dat naar asielopvang gaat tussen 2023 en 2025 zal oplopen van 18,4 naar 24,5 procent. En omdat het kabinet ook al jaren bezuinigd op diezelfde asielopvang, kun je erg kritisch zijn op beleid dat dit tekort opvangt door geld weg te halen bij het budget voor arme mensen elders in de wereld.
Hoeveel we als Nederland voor mensen buiten onze grenzen over hebben is dus een relevante vraag deze verkiezingen. Verschillende partijen maken zich bijvoorbeeld hard tegen het beleid van ontwikkelingssamenwerkingsbudget inzetten voor asielopvang. Partijen als D66 en CDA schrijven dat er een maximum moet worden gesteld aan het aandeel dat voor asielopvang mag worden gebruikt, terwijl GroenLinks-PvdA, Partij voor de Dieren en ChristenUnie een stap verder gaan en zeggen dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking helemaal niet voor dit doeleinde mag worden gebruikt.
Ook wat betreft de totale omvang van het budget zijn er kansen deze verkiezingen. Veel partijen willen terug naar de 0,7 norm en er zijn zelfs partijen die ambitieuzer zijn en nog hoger willen inzetten. Zowel Volt als de Partij voor de Dieren pleiten in hun programma voor het streven naar 1 procent van het BNI als budget voor ontwikkelingssamenwerking. Hoewel Nederland de afgelopen tien jaar dus op ontwikkelingssamenwerking bezuinigd heeft, is er de mogelijkheid om daar deze verkiezingen verandering in te brengen.
Is het in strijd met de rest van ons beleid?
De laatste en moeilijkste vraag gaat over wat in ontwikkelingssamenwerking ‘beleidscoherentie’ wordt genoemd. Beleidscoherentie is het idee dat de rest van je beleid niet je programma’s voor ontwikkelingssamenwerking, en de Sustainable Development Goals van de VN in het algemeen, moet ondermijnen. Je kunt hierbij denken aan Nederlandse handelsverdragen, onze impact op het klimaat, of internationale afspraken op het gebied van belastingontwijking.3
Hier ligt wel het gevaar van een te brede blik op de loer. Neem de kwestie van de Nederlandse uitstoot van broeikasgassen. Onze uitstoot verwarmt de aarde verder op en doet disproportioneel veel schade aan mensen in ontwikkelingslanden, die zowel eerder de gevolgen ondervinden als minder mogelijkheden hebben om zich te beschermen. Nederland kan dus ontwikkelingslanden helpen door onze uitstoot te verminderen, maar de vraag is of je dat aan de hulp voor de armste landen moet koppelen. De Nederlandse uitstootreductie is een ingrijpende verandering in de samenleving, terwijl het ophogen van het budget voor ontwikkelingssamenwerking van 0,7 naar 1 procent van het BNI de meeste mensen niet eens zou opvallen. Door de breedst mogelijke blik op ontwikkelingssamenwerking te nemen, riskeer je de vooruitgang die je kan boeken op de simpele doelen.
Als je het niet te breed trekt, zijn er echter wel een aantal concrete maatregelen waarmee we kunnen voorkomen dat ontwikkelingsdoelen ondermijnt worden. Zo wordt er gewerkt aan een wet Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), die bedrijven dwingt te ondernemen “met respect voor mens, milieu en klimaat in hun wereldwijde keten”. Ook ontwikkelt er zich een internationale schuldencrisis in arme landen, die dreigt de ontwikkeling van die landen tot halt te roepen. Rijke landen als Nederland zouden kunnen helpen door schulden kwijt te schelden. Tot slot wijzen veel partijen erop dat ontwikkelingslanden veel inkomsten mislopen (volgens Partos 210 miljard) door belastingontwijking, en bedrijven die zich vestigen in Nederland en geen belasting betalen in de landen waar ze actief zijn.
Beleidscoherentie is ingewikkeld, maar kan niet ontbreken in de discussie over ontwikkelingssamenwerking. Als Nederland impact wil hebben als partner voor arme landen kan het immers niet met de ene hand geven, om vervolgens met de ander dat terug te nemen.
Stemmen voor meer dan alleen Nederland
Het ideale verkiezingsprogramma op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zou je dan ook aan de hand van de antwoorden op de vier bovenstaande vragen kunnen samenvatten. In vier woorden samengevat: solidair, ongebonden, ruimhartig en coherent.
Er staat deze verkiezingen veel op het spel voor Nederland. De top vijf thema’s die ik aan het begin van dit stuk noemde vragen allemaal om dringende aandacht en er zijn veel nieuwe gezichten en geluiden die daar gehoor aan willen geven. Hoewel ontwikkelingssamenwerking voor weinig mensen het bepalende thema zal zijn, hoop ik toch te hebben laten zien dat er ook hier veel valt te winnen – en verliezen.
In het tweede deel van deze ‘verkiezingsgids’ kun je per partij zien hoe ze invulling geven aan deze vraagstukken en wat hun visie op ontwikkelingssamenwerking is. Mijn oproep is niet om dit te lezen en alle problemen binnen de grenzen te negeren in het stemhokje komende woensdag. Maar vergeet ook niet de unieke mogelijkheid die Nederland heeft om méér te doen en de mogelijkheid die jij hebt om voor meer dan alleen Nederland te stemmen.
Lees voor meer over de percepties over ontwikkelingssamenwerking en de bezuinigingen op dit thema het artikel van econoom Robert Dur voor de Correspondent.
Dit schrijft Doneer Effectief: “Alle problemen die makkelijk en goedkoop zijn om aan te pakken, zijn in rijke landen vaak al opgelost. De problemen die overblijven zijn vaak duur en lastig. Denk bijvoorbeeld aan complexe ziektes als kanker of A.L.S. In arme landen worden eenvoudige, te voorkomen ziektes vaak nog niet aangepakt. Om deze reden kan je meer impact per euro hebben door te doneren aan goede doelen die zich richten op makkelijk en goedkoop aan te pakken problemen in arme landen. Zo is een leven redden in het buitenland bijvoorbeeld een stuk goedkoper. In Nederland zijn de kosten van een gezond levensjaar zo’n 50.000 euro. Terwijl je met ruim 3.500 euro al een leven van iemand uit Afrika kan redden door vitamine A suppleties uit te delen.”
Voor een overzicht kun je op de site van Partos de stemwijzer ‘Wat doet jouw stem over de grens?’ bekijken.